Boekhandel bij nacht

Hannah Roels - deze tekst verscheen in het zomernummer van Boekblad (juni 2021)



Hoe omschrijf je een boekhandel buiten de openingsuren?

’s Morgens is de ruimte vol hoop, wanneer ik binnen stommel en meteen alle lichten aansteek, met mijn jas nog aan, om te maskeren dat ik net te laat ben. Het gezoem van een stofzuiger, Rachid heeft koffie gezet, een collega pakt in het kantoortje achteraan boeken uit. In de winter komt het licht uit de deuropening als uit een konijnenhol.
Na de middag treedt een landerigheid op. Vooral in de zomer, als er weinig klanten zijn. De boeken voelen dan vlak aan, papier dat nog niet gelezen werd en inkt die vers lijkt, gesloten plekken.
Het leegst is de boekhandel ‘s avonds, na het afsluiten, galmend van de gesprekken en bewegingen overdag. Als een zwembad na sluitingstijd, stilgevallen en het wateroppervlak gladgestreken, dat zich het woelen herinnert.

De eerste jaren dat ik in Passa Porta werkte, liet ik er vaak mijn fiets staan, om uit te gaan in het centrum en later, als een dief in de nacht, weer naar binnen te glippen. Dan probeerde ik om niet over trapjes te vallen en tegen tafels met boeken te stoten, zoekend naar de lichtschakelaars. De plek werd na een tijd zo vertrouwd, dat ik geen lichten meer nodig had, zoals een kind in het donker door het ouderlijk huis loopt.
Er hangt een bijzondere stilte in een boekhandel ’s nachts. In de meeste gevallen ontspannen donkere ruimtes, het feit niets te kunnen zien. Maar dit soort duisternis zit vol stemmen, ze slaapt niet helemaal en geeft zin om er te blijven. Ik heb nooit op het tapijt in de kinderhoek geslapen, uit schaamte dat Rachid me zou vinden de volgende dag. Maar ik dacht er soms aan bij het naar huis fietsen.

Het is een bekend gegeven; lege theater- en museumzalen. Bestaat er ook lectuur over de boekhandel ’s nachts? Alberto Manguel schreef in De bibliotheek bij nacht: ‘In het donker, met de verlichte ramen en de glimmende rijen boeken, vormt de bibliotheek een afgesloten ruimte, een universum met eigenzinnige regels die de plaats innemen van de regels die gelden in het vormloze universum daarbuiten. Overdag is de bibliotheek het rijk van orde en regelmaat. (…) Maar ’s nachts verandert de sfeer.’

Wanneer ben ik me hier thuis gaan voelen? Wanneer heb ik hier voor het eerst ontbeten, voeten naast het toetsenbord en kruimels wegvegend, voor de telefoons beginnen, voor collega’s en klanten komen? Wanneer zijn deze collega’s vrienden geworden, begon ik klanten bij naam te noemen, veroorloofde ik me balorigheden? Ik vond De onderwaterzwemmer zo’n goed boek, dat ik op een kinderlijk moment een hartje op een exemplaar tekende. Een week later snuisterde een man door de winkel, kalend en verwaaid. Ik had hem nog nooit gezien. Hij bracht De onderwaterzwemmer naar de kassa. Hij wees het hartje aan en zei ‘huhu’, met een Hollands accent. Ik snapte het niet, tot ik hem herkende, Thomése.

Mijn eerste indruk van Passa Porta was niet eenduidig positief. Ik hield meer van romantische boekhandels, met houten meubels, schemerlampjes en dode hoeken. Ik vond vooral de fluorescerende schotten tussen het alfabet en het lichtgevende logo aan de muur erg lelijk. Maar ik ben hier bijna negen jaar gebleven en ben van het zwart-witte interieur gaan houden. En van de lange gang. Il faut passer la porte. De winkel is vrij onzichtbaar aan de straatkant, je dient eerst die hal met onregelmatige tegeltjes door te wandelen.

(Wat is dat met gangen, traphallen en andere overgangsruimtes? Komt het door een drukverschil, door het weergalmen als in een klankkast? Gangen zijn anders dan de rest van een gebouw, het zijn de plekken waar je gesprekken afluistert, waar stiekem gekust wordt. Ze bieden een belofte aan ontsnapping. Het is de plek waar mijn ouders me neerpootten wanneer ik gestraft werd. Gangen zijn de plaatsen waar ontmoetingen plaatsvinden, waar dingen vergeten worden, waar clochards schuilen. We denken na over onze living, keuken en badkamer, maar gangen zijn misschien het intiemst, door de restjes die er achterblijven. In krappe appartementsgebouwen stapelen mensen schoenen, ongebruikt meubilair en speelgoed op in de traphal om ruimte te sparen. Het eerste en soms enige wat je als passant ziet, zijn die buitengesloten spullen, verhalen vertellend over de bewoners in hun opgeruimde salon.)

Veel mensen die ambitie hebben te gaan ‘werken in literatuur’, zijn eerder aangetrokken door uitgeverijen dan door boekhandels. Het werk van een redacteur wordt hoger ingeschat, ik heb vrienden ervoor naar Amsterdam zien verhuizen, er bestaan zowaar opleidingen voor. Terwijl de job van een boekhandelaar vaak gelijk geschakeld wordt met die van een krantenverkoper (ik vermoed dat het salaris ook nauwelijks verschilt). Men lijkt meer aangetrokken door schrijvers dan door lezers, het is nu eenmaal interessanter om je aan de kant van de kunstenaar te bevinden. De lezer wordt een beetje geminacht, denk ik soms. Zoals tijdens de kerstperiode, wanneer de ‘lijstjes’ verschijnen, tientallen specialisten die de meesterwerken van dat jaar kenbaar maken. Ik vraag me af wie deze opsommingen doorploegt in de hoop iets te vinden dat vooralsnog onbekend bleef. Lezers worden wat over het hoofd gezien, terwijl ze hoogst boeiende dingen over boeken te vertellen hebben, zo heb ik ondervonden.
Deze minachting voelde ik heel concreet bij een uitgeefster, met wie ik in gesprek was over mijn eigen teksten. Ze zei letterlijk: ‘Je werkt toch voor de vzw van Passa Porta, niet? O, voor de boekhandel?’

Hier zijn veel redenen voor. Eén ervan is het gevoel dat literatuur verkopen niet helemaal nobel is. Dit is een taai gevoel. Ik moest me er zelf overheen zetten toen ik in de boekhandel begon, want ik zag literatuur volledig los van het fysieke object boek. Ik was niet geïnteresseerd in dure uitgaves, gaf veel van mijn boeken weg en als ik met de rugzak op reis vertrok, sneed ik banden doormidden om het gewicht te beperken (dit weten mijn collega’s niet). Het geschrevene viel niet samen met het voorwerp.
Hoewel ik blij was aangenomen te zijn, stak het winkelaspect dus. Het commerciële. Want dat was wat ik zou doen, naast titels inkopen en aanraden; aan de kassa zitten om geld in ontvangst te nemen. Deze houding is natuurlijk hypocriet. Enerzijds willen we zoveel mogelijk mensen aan het lezen krijgen, anderzijds willen we ook dat boeken sacraal blijven. Maar wat is commercie anders dan uitwisseling, dan conversatie? Gabriel Zaid beschrijft het in Zo veel boeken: ‘Cultuur is natuurlijk geen product. Maar wat zijn sinaasappels, orchideeën, vogels en zonsondergangen dan? Alles kan als onthulling beginnen en valuta, een voorwerp, een handelsartikel worden. (…) Het is heel goed te voelen dat boeken geen handelswaar zijn, maar dialoog en onthulling; in plaats van tot de afwijzing van commercie te leiden, zou dit ons echter moeten doen beseffen dat uiteindelijk niets slechts een handelsartikel is.’
Het gevoel is hardnekkig. Ik denk aan de dichter die ons zijn zelf uitgegeven bundel in bewaring gaf. Wanneer mijn collega meldde dat er eentje was verkocht en wilde uitbetalen, reageerde de dichter met rollende ogen: ‘Oja, zullen we winkeltje spelen?’ Ik denk ook aan mijn moeder, die haar teleurstelling niet kon verbergen toen ik in Passa Porta begon: ‘Al dat studeren en nu ga je in de verkoop?’
Het gevoel steekt in de kerstperiode ook bij mij de kop op. Dan voelt het alsof ik de hele dag bandwerk sta te doen. Niets conversatie, niets uitwisseling. Dan wil ik ‘s avonds in bed kruipen met een deken over mijn hoofd.

In een boekhandel werken is misschien minder ambitieus, tenzij het je eigen boekhandel is. Maar minder ambitie zorgt vaak voor meer vrijheid. Wij raden aan wat we willen en lezen bijgevolg wat we willen.
Wat dit laatste betreft, hebben boekhandelaren vaak medelijden met zichzelf. Ze zien vanaf de eerste rang voortdurend nieuwe titels verschijnen. Ze kennen de vreugde van het uitpakken, verzegelde dozen openritsen met boeken die ze voor hun afdeling hebben besteld. Ze herinneren zich, snuffelend en ruggenstrelend, kaftenkeurend en prijzen scherpzettend, de catalogi waaruit ze deze boeken hebben gekozen, of de gesprekken met vertegenwoordigers over de nieuwe X en het tweede deel van Y. Bovendien ben je geïnteresseerd in andere afdelingen, je collega’s halen ook fijne dingen in huis en de Klant met zijn Vraag (die hij altijd stelt tijdens dit breekbare moment), deze Klant heeft ook dingen aan te raden. Om niet te spreken van de recensies. En hé, nieuwigheden lezen is prima, maar vergeet Dostojewski niet, en die andere dreigende ruggetjes van de Russische Bibliotheek. Kortom, deze overvloed geeft de boekhandelaar nogal eens stress. ‘Zoveel boeken’ (niet toevallig de titel van Gabriel Zaids werk) is de meest gehoorde klacht in een boekhandel. Ironisch natuurlijk, want waarom zou dit net geen rijkdom zijn? We zijn vrij om onze eigen weg te banen in deze wildgroei. In Passa Porta heb ik geleerd om de expedities zo bewust mogelijk te houden. Want het ene boek leidt tot het andere en het voert dikwijls ook terug, sommige namen duiken steeds op een bepaalde context of uit de mond van een integrerende lezer en die ene titel blijft gefluisterd worden, maar is nog niet vertaald. Dat neem je allemaal mee tot het moment daar is, toevallig of gezocht, dat je het boek in handen krijgt. Deze bewegingen hebben een zekere schoonheid. Omdat lectuur verweven raakt met de andere dingen waar je mee bezig bent. Je zou aan de hand van deze lijntjes een dagboek kunnen bijhouden, een plattegrond waarop tegelijkertijd andere aspecten van je leven worden uitgetekend.

Iets anders wat lezers me geleerd hebben, is dat referenties relatief zijn. Ik herinner me het sollicitatiegesprek voor ik aangenomen werd in Passa Porta. ‘Lees je echt veel,’ vroeg mijn toekomstige baas, waarop ik ‘ja’ zei en eraan toevoegde dat hij me best vragen mocht stellen. ‘Ik geloof je wel,’ was het antwoord. Nu ik hem ken, weet ik dat ik op die vragen misschien niet had kunnen antwoorden. Hij en ik hebben een andere smaak. We hebben andere klassiekers gelezen, houden van andere genres en lezen vaak in andere talen. Het is een cliché, die relativiteit van referentiekaders, maar dat lost het probleem niet op. Het is gewoon moeilijk je ervan bewust te zijn. Als lezer diep je eerder je bestaande kader uit, dan je op zoek gaat naar een nieuw. Je vergeet dan wel eens dat het slechts een kader is, als een default modus waar je niet omheen kunt. Een goede boekhandelaar weet dit en is voorzichtig met zijn oordeel. Voor mij is hij eerder een helper dan een poortwachter, zoals de criticus dikwijls wordt gezien. Dat is belangrijk omdat hij naast titels inkopen en op de tafels etaleren, vaak degene is waarmee klanten over hun lectuur spreken en dat is een intieme kwestie. Ja, ik weet het. De vriend die bij ieder gesprek met W.F. Hermans schermt, alsof hij de enige is die ooit een boek heeft geschreven. Of de klant die Rode Ruiterij blijft vermelden, maand na maand, samen met Ernst en Célestine.
Goed, ik heb ook mijn obsessies. Boekenliefde is niet lichtzinnig. Zo was er een Franstalige klant die dweepte met Marguerite Duras. Wanneer de vzw een lezing over Duras organiseerde, kwam ze me in de boekhandel zoeken. Er moest haar iets van het hart. Ze kende de spreekster van de avond en ‘deze deugde voor geen meter’. Toen ik haar uitlegde dat ik hier niets aan kon doen, dat vzw Passa Porta de programma’s maakt, zei ze met pijn in de stem: ‘Vous n’avez pas le droit. Duras n’est pas à vous.’ Ik heb haar niet meer teruggezien.
Het is zo persoonlijk. Als het klikt, absorberen lezers een tekst, alsof deze speciaal voor hen geschreven is. Net daarom hebben ze even fascinerende dingen te vertellen als de schrijver in kwestie. Vrienden die ik een boek geef, zijn er vaak van overtuigd dat ik dat gedaan heb met een reden. ‘Ik weet wat je bedoelt, maar ik ben het laatste jaar erg veranderd.’ ‘Wat wil je daar eigenlijk mee zeggen, met dat personage?’ Het boek als persoonlijke boodschap. Het blijft verbazen.
Ik herinner me een boekclub over mijn eerste roman. De theorieën die de lezers over mijn tekst hadden gevormd waren wonderlijk en divers. Toen ik mijn eigen interpretatie opperde, ik vermomde het als ‘de mening van een lezer’, omdat ik niet van mijn zogenaamde autoriteit als schrijver gebruik wilde maken, wezen ze deze stellig af. ‘Wat een idee,’ zei iemand, ‘ik weet zeker dat je dit niet hebt willen zeggen, toch?’ We mogen nog zo in het midden van onze beleving staan, van het universum dat we bij elkaar hebben gelezen, andere lezers doen precies hetzelfde, en op hun eigen manier.

Ik hoop dit niet kwijt te raken, nu ik bij Passa Porta vertrokken ben. In ieder geval kan ik me de ruimte ’s nachts nog perfect inbeelden, die massa boeken in het donker, met alleen de knipperende lichtjes van de computer. ‘De geluiden klinken gedempt, gedachten worden luider,’ schrijft Manguel, ‘de boeken vormen nu de voornaamste aanwezigheid.’